Psalm 100

1Juich, aarde; juicht alom den HEER’;
Dient God met blijdschap, geeft Hem eer;
Komt, nadert voor Zijn aangezicht;
Zingt Hem een vrolijk lofgedicht.

2De HEER’ is God; erkent dat Hij
Ons heeft gemaakt (en geenszins wij)
Tot schapen, die Hij voedt en weidt,
Een volk, tot Zijnen dienst bereid.

3Gaat tot Zijn poorten in met lof,
Met lofzang in Zijn heilig hof;
Looft Hem aldaar met hart en stem;
Prijst Zijnen Naam; verheerlijkt Hem.

4Want goedertieren is de HEER’;
Zijn goedheid eindigt nimmermeer;
Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht,
Tot in het laatste nageslacht.