De eerste berijming van de twaalf artikelen des geloofs

1’k Geloof in God, den Vader, groot van macht,
Die hemel, aard’ en zee heeft voortgebracht;
En in Gods Zoon, Zijn Een’gen, onzen Heer’,
In Jezus, Dien ik als den Christus eer;
Die uit een maagd, na heil’g’ ontvangenis
Van ’s Heeren Geest, voor ons geboren is;
Die voor ons leed in Pontius’ gerecht,
Bespot, gekruist, gedood, in ’t graf gelegd,
Ter helle daald’, en op den derden dag,
Zijn volk tot heil, opnieuw het leven zag;
Ten hemel voer, en daar in ’t heerlijk leven
Ter rechterhand Zijns Vaders zit verheven;
Vanwaar Hij weêr zal komen, op Zijn troon,
Ten oordeel van de levenden en doôn.

2’k Geloof ook in den Heil’gen Geest, Dien w’ eren,
Die onzen geest wil troosten, leiden, leren.
’k Geloof één Kerk, een algemeen genootschap,
Geheiligd, en vergaard door ’s hemels bood - schap;
Dat Christus’ volk in heilsgemeenschap leeft;
Dat God, om ’t bloed Zijns Zoons, mijn schuld vergeeft;
Dat ook mijn vlees zal uit het stof verrijzen,
En ik mijn God in ’t eeuwig leven prijzen.