Zondag 10

27 Vr. Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
Antw. De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods a, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert b, dat loof en gras, regen en droogte c, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid d, rijkdom en armoede e, en alle dingen, niet bijgeval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen f.

a Hand. 17:25, 27, 28. Jer. 23:23, 24. Jes. 29:15, 16. Ez. 8:12. b Hebr. 1:3. c Jer. 5:24. Hand. 14:17. d Joh. 9:3. e Spr. 22:2. f Matth. 10:29. Spr. 16:33.

28 Vr. Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?
Antw. Dat wij in allen tegenspoed geduldig a, in voorspoed dankbaar zijn mogen b, en in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader c, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal d, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren noch bewegen kunnen e.

a Rom. 5:3. Jak. 1:3. Ps. 39:10. Job 1:21, 22. b 1 Thess. 5:18. Deut. 8:10. c Ps. 55:23. Rom. 5:4. d Rom. 8:38, 39. e Job 1:12; 2:6. Spr. 21:1. Hand. 17:25.