HOOFDSTUK 20.

1Vr. Welke middelen heeft God verordineerd om de heiligmaking steeds voort te zetten?
Antw. Het Woord en de sacramenten.

2Vr. Wat zijn sacramenten?
Antw. Tekenen en zegelen van Gods genade. Rom. 4:11. En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde.

3Vr. Welke waren de voorname sacramenten van het Oude Testament?
Antw. De besnijdenis en het pascha.

4Vr. Op de hoeveelste dag werden de kinderen besneden?
Antw. Op de achtste dag.

5Vr. In wiens tijd is de besnijdenis ingesteld?
Antw. In Abrahams tijd. Gen. 17.

6Vr. In wiens tijd is het pascha ingesteld?
Antw. In Mozes’ tijd, in de nacht toen Israël uit Egypte trok. Ex. 12.

7Vr. Wat at men in het pascha?
Antw. Een lam.

8Vr. Op Wie zag dat?
Antw. Op Christus. 1 Kor. 5:7. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.

9Vr. Hoe lang hebben die sacramenten geduurd?
Antw. Tot op de tijd van het Nieuwe Testament.

10Vr. Hoeveel sacramenten zijn er onder het Nieuwe Testament?
Antw. Twee: de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal.

11Vr. Wie heeft die ingesteld?
Antw. Christus.