HOOFDSTUK 12.1.

1Vr. Welke zijn Zijn meest gewone Namen?
Antw. Die zijn twee: Jezus en Christus, de eerste een Hebreeuwse, de tweede een Griekse Naam.

2Vr. Wat betekent Jezus?
Antw. Zaligmaker. Matth. 1:21. Gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.

3Vr. Wat is zalig maken?
Antw. Iemand te verlossen van het hoogste kwaad en te brengen tot het hoogste goed.

4Vr. Waardoor doet Hij dat?
Antw. Door verdienste en toepassing.

5Vr. Heeft Christus de zaligheid verdiend?
Antw. Ja. Hebr. 5:9. En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden.

6Vr. Past Hij ze ook de Zijnen metterdaad toe?
Antw. Ja. Joh. 10:28. Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.

7Vr. Kan dit verdienen en toepassen niet van elkaar gescheiden worden?
Antw. Nee; allen voor wie Hij de zaligheid verdient, die past Hij ze ook zeker toe. Jes. 53:11. Door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.

8Vr. Hangt die toepassing niet af van onszelf?
Antw. Nee; maar van de krachtdadige bewerking der Goddelijke genade.