3.1 OVER GOD IN HET ALGEMEEN

1.Wat is God?
Een volmaakte en oneindige Geest.
Joh. 4:24. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
Matth. 5:48. Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.

2.Hoe kan dan in de Heilige Schrift worden gezegd dat Hij ogen, oren, handen en andere lichaamsdelen heeft?
Dat alles mogen we niet letterlijk opvatten. Het gaat over hoedanigheden in God die enige overeenkomst hebben met het gebruik van menselijke lichaamsdelen.

3.Waarin moet God gekend worden?
- In Zijn Wezen;
- in Zijn namen;
- in Zijn eigenschappen;
- in Zijn Personen.

4.Mag men God een wezen toeschrijven?
Ja, maar niet in een lichamelijke betekenis.
Spr. 8:14. Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de sterkte.

5.Hoeveel goden zijn er?
Er is één God.
1 Tim. 2:5. Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus.

6.Toch spreekt God in het eerste gebod Zelf over andere goden. Ex. 20:3.
Zij zijn het niet werkelijk, maar mensen maken die en houden ze voor goden.
1 Kor. 8:5, 6. Want hoewel er ook zijn die goden genaamd worden, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heren zijn), nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem.